De digitale vraagbaak voor het wiskundeonderwijs

home |  vandaag |  gisteren |  bijzonder |  gastenboek |  wie is wie? |  verhalen |  contact

HOME

samengevat
vragen bekijken
een vraag stellen
hulpjes
zoeken
FAQ
links
twitter
boeken
help

inloggen

colofon

  \require{AMSmath} Printen

Oefeningen 1

Hallo!
Bij de eerste reeks oefeningen over kansen had ik een vraag over oefening 2b.

Ik gebruikte de volgende redenering:

Eerst neem je bal nr 19 (dus dat is een kans van 1/41). En dan neem je 5 willekeurige ballen uit de overschot (combinatie van 5 uit 40). Dus dan had ik : 1/41 · C(5 uit 40). Maar dat klopte niet (u had gewoon c(5 uit 40)) en ik snap niet waarom.

Alvast bedankt!

Astrid
Iets anders - woensdag 29 april 2015

Antwoord

Hallo Astrid,

Let goed op of gevraagd wordt wat de kans is op een bepaalde gebeurtenis, of -zoals bij deze vraag- op hoeveel manieren een bepaalde gebeurtenis kan optreden.
Hier wordt alleen maar gevraagd hoeveel verschillende combinaties met het getal 19 mogelijk zijn. Niks kans dus, alleen maar mogelijkheden tellen!
Stel je de vraag als volgt voor: we pakken alvast bal nr. 19. Dan moeten we nog 5 andere ballen pakken, ofwel: op de stipjes hieronder moeten we nummers van andere ballen invullen:

19 . . . . .

Er staan 5 stipjes, we hebben 40 verschillende nummers om uit te kiezen, dat kan op c(5 uit 40) manieren. Meer dan dat is het niet.

Je kunt je natuurlijk afvragen wat de kans is op zo'n combinatie, maar dat was hier niet de vraag.

Wie is wie?
Vragen naar aanleiding van dit antwoord? Klik rechts..!
woensdag 29 april 2015



home |  vandaag |  bijzonder |  gastenboek |  statistieken |  wie is wie? |  verhalen |  colofon

©2001-2024 WisFaq - versie 3