WisFaq!

\require{AMSmath} geprint op donderdag 25 april 2024

Rekenregels voor machten

toon aan met rekenregels dat f(x)= 1.25·0,83-x en g(x)= 0,64·1,25x gelijk zijn

Ik heb: 1.25 · 0.83 · 0.8-x = 0.64 en 1.25 · 0.8x = 1x

In mijn antwoordboek staat 1.25 · 0.8x = 1.25x. Hoe zit dat?
vr.gr edward

edward Blaauwgeers
20-8-2014

Antwoord

1,25·0,83 = 0,64
Verder 0,8-x = (1/0,8)x = (1,25)x
Dan staat het er eigenlijk al.

Jouw fout zit hem in 1.25 · 0.8x = 1x ....... das niet waar dus.

Met vriendelijke groet
JaDeX

jadex
21-8-2014


© 2001-2024 WisFaq
WisFaq - de digitale vraagbaak voor het wiskunde onderwijs - http://www.wisfaq.nl

#73727 - Rekenen - Leerling bovenbouw havo-vwo