De digitale vraagbaak voor het wiskundeonderwijs

home |  vandaag |  gisteren |  bijzonder |  gastenboek |  wie is wie? |  verhalen |  contact

HOME

samengevat
vragen bekijken
een vraag stellen
hulpjes
zoeken
FAQ
links
twitter
boeken
help

inloggen

colofon

  \require{AMSmath} Printen

Lineaire problemen: Formules met twee of meer variabelen

Hallo, ik heb een vraag voor een opdracht bij wiskunde A.

Het gaat over een formule over de moeilijkheidsgraad van een boek. Hierbij is de formule: M=0,4(W+P). Als vraag krijg je: bereken W als P=60 en M=28.

Ik heb in mijn antwoordenboek gekeken en kreeg als oplossing dit:
P=60 M=28
0,4(W+60)=28
W+60=70
W=10

Ik snap er eigenlijk helemaal niks van, zou u me kunnen uitleggen hoe dit helemaal in zijn werk gaat? Bijvoorbeeld het gedeelte waar W+60 = 70 waar komt die 70 plotseling vandaan? Alvast bedankt

Andre
Leerling bovenbouw havo-vwo - woensdag 6 augustus 2014

Antwoord

Gegeven: M=0,4(W+P)
Gevraagd: W als P=60 en M=28.

In de formule vul je P=60 in en M=28.
Je krijgt dan: 0,4(W+60)=28

De bedoeling is om die vergelijking op te lossen. Waarschijnlijk heb je 'ooit' geleerd dat dat zo kan:

0,4(W+60)=28
0,4W+24=28
0,4W=4
W=10

...en dat is verder ook prima.

Maar 't kan ook anders:

Gegeven: 0,4(W+60)=28
Je kan dan links en rechts delen door 0,4. Dat geeft:

W+60=70
W=10

Je moet dat nog wel bedenken dat als je deelt door 0,4 dat je links dan alleen die 0,4 moet delen en rechts die 28 ook moet delen door 0,4. Nu is 28 gedeeld door 0,4 gelijk aan 70. Vandaar dus!

Duidelijk?

Wie is wie?
Vragen naar aanleiding van dit antwoord? Klik rechts..!
woensdag 6 augustus 2014



home |  vandaag |  bijzonder |  gastenboek |  statistieken |  wie is wie? |  verhalen |  colofon

©2001-2024 WisFaq - versie 3