Noem het eerste getal a en de reden r.
Het tweede getal is dan a.r en het derde getal a.r2.
Ik neem nu aan dat het drie opeenvolgende getallen van de rij betreft.
Er moet nu dus gelden a+a.r+a.r2=248 en a.r2-a=192.
Dus a.(1+r+r2)=248 en a.(r2-1)=192
Nu moet je dus deze twee vergelijkingen proberen op te lossen.
Een mogelijke methode is: 192=8*24 en 248=8*31
Langs lopen van de mogelijkheden geeft
a=1: r2-1=192 => r2=193 kan niet
a=2: r2-1=96 => r2=97 kan niet
a=4: r2-1=48 => r2=49
dus r=7, maar 4*(49+7+1)=4*57=228 voldoet niet
a=8: r2-1=24 => r2=25
dus r=5 en 8*(25+5+1)=8*31=248
Andere mogelijkheid:
a.(r2-1)=192 dus a=192/(r2-1)
Dit invullen in a.(1+r+r2)=248 levert
192/(r2-1).(1+r+r2)=248 ,dus
192(1+r+r2)=248(r2-1).
Dit is een tweedegraadsvergelijking die je kunt oplossen
zondag 24 augustus 2003