Algebra

Analyse

Bewijzen

De grafische rekenmachine

Discrete wiskunde

Fundamenten

Meetkunde

Oppervlakte en inhoud

Rekenen

Schoolwiskunde

Statistiek en kansrekenen

Telproblemen

Toegepaste wiskunde

Van alles en nog wat


\require{AMSmath}

 Dit is een reactie op vraag 86349 

Re: Re: Spel met een dobbelsteen

Dag Gilbert,

Indien ik voor antwoord (a) mag steunen op de uitkomstenverzameling die u eerder hebt uitgetekend bekom ik volgende oplossingen voor de vragen (b), (c) en (d):

oplossing (b) : P(NA) = 5/6.3/6
oplossing (c) : ofwel P(NNK) = 5/6.3/6.1/6
ofwel P(NNNNK)= 5/6.3/6.5/6.3/6.1/6
oplossing (d) : P(Anke wint tweemaal) = 0 aangezien deze gebeurtenis niet voorkomt in de uitkomstenverzameling U (lees het spel stopt van zodra Anke of Karel een eerste keer winnen)

Hierboven heb ik telkenmale gebruik gemaakt van het feit dat de kans op het werpen van een 6 door Karel = 1/6, de kans op het niet werpen van een 6 door Karel = 5/6, de kans op het werpen van een oneven aantal ogen door Anke = 3/6 en de kans op het niet werpen van een oneven aantal ogen door Anke = 3/6

Lijken u deze oplossingen correct te zijn ?
Het boek blijkt in deze jammer genoeg zelf geen oplossingen te geven.

Luka

Luka
3de graad ASO - zondag 3 juni 2018

Antwoord

Hallo Luka,

De oplossingen voor de vragen b) en c) lijken me correct.

Vraag d is iets complexer dan je denkt: er worden drie spelletjes gespeeld. De vraag is dus wat de kans is dat Anke twee spelletjes wint, en Karel dus één spelletje wint.

Bereken dus eerst hoe groot de kans is dat Anke een spelletje wint (je weet dan ook hoe groot de kans is dat Karel een spelletje wint). Gebruik deze uitkomsten om de kans te berekenen dat Anke twee van de drie spelletjes wint en Karel één van de drie (in willekeurige volgorde).

GHvD
dinsdag 5 juni 2018

©2001-2024 WisFaq