Algebra

Analyse

Bewijzen

De grafische rekenmachine

Discrete wiskunde

Fundamenten

Meetkunde

Oppervlakte en inhoud

Rekenen

Schoolwiskunde

Statistiek en kansrekenen

Telproblemen

Toegepaste wiskunde

Van alles en nog wat


\require{AMSmath}

Verzamelingen

beste wisfaq,

ik kom het volgende vraagstuk tegen:
P(A)=1/3, P(B)=1/2 en P(AÈB)=3/4. P(AÇB) is dan gelijk aan?

gegeven antwoord is 1/12.

Kunt u mij uitleggen of in ieder geval op weg helpen om tot dit antwoordt te komen....
ik heb namelijk niet hoe ik dit probleem moet aanpakken.

met vriendelijke groet,

Carlos

carlos
Student universiteit - dinsdag 2 september 2008

Antwoord

De algemene somregel voor kansen luidt:
P(AÈB)=P(A)+P(B)-P(AÇB)
Invullen geeft
3/4=1/2+1/3-P(AÇB)
Dus
P(AÇB)=1/2+1/3-3/4=6/12+4/12-9/12=1/12.

hk
dinsdag 2 september 2008

 Re: Verzamelingen 

©2001-2024 WisFaq